Jan
​Ik zag een gehavend persoon achter de “balie” staan. Ik noem het de balie omdat de verkopers van Straatnieuws hier hun verdiende geld kwamen ophalen. Iedereens track record wordt netjes bijgehouden. Jan viel me op omdat hij niet één, maar twee blauw ogen had. “Hoe krijg je dat nou weer voor elkaar” dacht ik bij mezelf. Ik besloot het hem te vragen. Met handen en voeten vertelde hij dat hij was uitgegleden en met zijn hoofd frontaal tegen een stang aan was gebotst. Twee blauwe ogen, wat een pech.
Mag ik een dag met je mee? Ja ja ja, dat mocht, al begreep Jan niet precies wat de bedoeling was. Toen ik hem vervolgens overal achtervolgde, begon het hem te dagen. Van hem kom ik niet meer af. We wandelden van het kantoor van Straatnieuws richting de Croeselaan. Jan wees verscheidene huizen aan waar hij vroeger had geklust. “Dat is een heel mooi huis” riep hij als een ware makelaar. Aangekomen bij de Albert Heijn, wilde Jan mij trakteren op een biertje. Het moet toch niet gekker worden. Hij trakteert mij? Het was het eerste voorbeeld van Jan zijn karakter.
Met een biertje in de hand liepen wij over de Croeselaan, langs de Rabobank. Ook daar had Jan gewerkt, en wel aan de fundamenten van de Rabobank, namelijk: de parkeergarage onder de Rabobank. Hij was figuurlijk gezien één van de oprichters van de Rabobank. Dat zorgde voor een contrasterend beeld.
Struinend richting het centrum, begon Jan zijn persoonlijke verhaal te vertellen. Jan komt oorspronkelijk uit Polen. Als 30-jarige jongeman volgde hij zijn vader naar Nederland op zoek naar werk. En werk vond hij. Als timmerman, stukadoor en schilder ging hij aan de slag. Geen klusje was hem te gek. 12 jaar geleden hield dat echter op, en belandde hij zoals hij dat zelf zegt ‘buiten’. Als een volwaardig oud-profvoetballer zegt Jan dat hij onderuit is gegaan door ‘vrouwen’. De alimentaties stapelden op en hij kon het niet meer bolwerken. Wel heeft hij door deze zelfde vrouwen twee kinderen in Rotterdam waar hij vol trots over spreekt. Naast de vrouwen was er ook weinig werk meer en was zijn vader was inmiddels overleden. Terwijl hij dat zei sloeg hij even een kruisje, kuste hij z’n vingers en keek even omhoog, alsof hij even contact zocht met zijn vader.
Jan gelooft heilig in God. Hij gaat dan ook elke week naar de kerk in Overvecht. Misschien komt daar zijn onuitputtelijke geloof in de goedheid van de mens vandaan. Jan heeft het continu over de kleine dingen. “Kleine dingen hier doen, geen probleem, kleine dingen helpen, geen probleem”. Als hij een ander helpt, zal hij ook geholpen worden. Daarnaast geeft het geloof hem vertrouwen. God weet al lang hoe het zit, en het zit goed, “alles is goed”.
Aangekomen in het centrum vraag ik hem wat de stad Utrecht voor hem betekent. Waarom heeft Jan niet de keuze gemaakt om terug te gaan naar Polen? Hij pakt de dichtstbijzijnde boom vast en legt met veel gebaren uit dat de wortels heel diep gaan en dat de boom zich vast heeft geworteld in deze grond. Zo voelt het ook voor hem. Dit is zijn thuis, Polen is dat niet meer.
We wandelen langs de Mariaplaats en besluiten daar ons biertje te drinken. Één biertje per dag is het motto van Jan, meer niet. Jan vertelt dat hij daar vaker zit, voor reflectie. Reflectie, reflectie, reflectie, is het tweede motto dat ik die dag van Jan leer. Reflecterend over het leven vertelt Jan dat hij gelukkig is. “De ene dag een kleine beetje min, de andere een klein beetje plus”. Klinkt voor mij als het leven in een notendop.
Bij de vraag of hij zijn leven anders had gewild, barst Jan in tranen uit. Pijnlijk, maar ook dat is goed volgens Jan. Het leven is veel geweest voor Jan, dat is te zien aan zijn gezicht. Waar ik de rest van de dag het “kleine beetje plus” had gezien, durfde Jan ook het “kleine beetje min” te laten zien. Om vervolgens weer de aandacht op mij te richten: “je hebt een goed hart”. De sessie voor vandaag zat er wel op, genoeg emoties voor één dag.
De volgende dag ontmoet ik Jan op zijn werkplaats: de Albert Heijn in Tuindorp. Hij windt zich op over de bedelaars die zich net als hem voor de ingang hebben verzameld. Om geld vragen zou hij nooit doen, hij is er aanwezig en lacht vriendelijk naar iedereen. Het resulteert niet in heel veel inkomen, maar het zorgt voor de nodige waardering. Vol bewondering kijk ik naar Jan die bij elke omvallende fiets en uit de handen glippende boodschappentas zijn krantje laat vallen en helpt waar hij kan helpen. Niet om het geld, maar om zijn eigen levensovertuiging: helpen waar hij kan helpen, dan zal hij zelf ook geholpen worden.
Er zijn momenten dat ook Jan zich hulpeloos voelt. Het was kerst en de kerstbomen stonden aangekleed in de woonkamers en het eten en de spelletjes lagen op tafel. Terwijl Jan naar binnen kijkt vertelt hij dat dit de moeilijkste tijd van het jaar is voor hem. Om dit duidelijk te maken trekt hij met zijn wijsvingers twee lijnen van zijn ogen naar zijn kin: hij moet dan veel huilen.
Sprekend over de toekomst, vertelt Jan dat hij elke dag naar de bibliotheek gaat om gebruik te maken van het internet. In een half uur tijd mailt hij dan naar zo veel mogelijk bedrijven en organisaties voor een baantje. “99 keer nee, 1 keer ja”, is het motto. En dat is begrijpelijk. Ook al zijn er een handjevol winkelende mensen die hem begroeten en een praatje met hem maken, loopt het grootste gros langs hem alsof hij niet bestaat. En dat is pijnlijk. Jan verdient beter zegt hij zelf en gelooft in een andere toekomst.
​
Het is inmiddels donker geworden. Jan gaat weer voor de Albert Heijn staan. De ene hand houdt het krantje vast, de andere hand met gebalde vuist op zijn rug. Het wordt weer kouder. Jan knijpt zijn vuist nog wat harder dicht. Nog even en de dag zit erop. Morgen staat hij er weer.