Laszlo
​“Dag Laszlo, mag ik een keer een dagje met je meelopen?” “Vandaag lukt dat niet, maar ik ben er morgen weer”. De volgende dag was er geen spoor van Laszlo. De dag daarna ook niet. De week daarna hetzelfde verhaal. Nog een week later zat hij er weer. Bij de PLUS op het Smaragdplein. “Waar was je…?”, “Ziek”. Laszlo zit inmiddels al 5 jaar bij de PLUS. Dag in. Dag uit. En voor wie hem niet is opgevallen, dat kan eigenlijk niet. Het is een imposante verschijning. Cowboyhoed, cowboylaarzen en een lange sik.
Het is ontzettend koud. Dat is ook het enige negatieve wat Laszlo kan bedenken over Nederland: “een mooi land, alleen het weer, koud”. Ik vraag Laszlo waarom we niet lekker binnen zitten. Dat mag niet. Nog geen 5 minuten later komt de manager van de PLUS Laszlo vertellen dat hij niet zo dichtbij de deur mag komen zitten. Lekkere people manager, denk ik bij mezelf. Laszlo luistert aandachtig en schuift een beetje op. Er komt iemand de winkel uitgelopen, mét blik bier. “Je vitamientjes”, en Laszlo krijgt een halve liter pils in z’n hand gedrukt. Maximaal 8 blikken per dag. En 1 pakje shag per dag. Of dat discipline te noemen is, weet ik niet zo goed, Laszlo vindt van wel.
Laszlo was 32 toen hij vanuit Hongarije naar Nederland kwam. Met dezelfde reden als de meeste Oost-Europeanen die naar Nederland vertrekken: voor werk. In Hongarije was Laszlo bakker. Hij maakte pannenkoeken. Daar had hij zelfs diploma’s voor. Toch was Nederland beter. “Een mooi land met mooi werk”. Zo werkte hij onder andere bij een chinees restaurant en Emmaus, één van Nederlands bekendste kringloopwinkels. Toen sloeg het noodlot toe. Laszlo brak z’n heup en zit nu vol met pinnen. Te hard werken mocht niet meer. Straatnieuws was een goede oplossing.
Het is lunchpauze. Voor Laszlo betekent dat een wandeling naar het Tolsteegplantsoen: het lokale park. Ik haal de lunch: Cafetaria Smaragdplein. “Wat wil jij?” vraag ik aan Laszlo. “Een kipburger”. Een half uur later vind ik hem achterin het park op een bankje. Hij wordt erg blij van het park. “Maar dan moet het weer wel mooi zijn”. In het park heeft hij de ruimte na te denken over zijn leven. Waarvoor werk ik? Wat is het programma van de dag? Waar slaap ik vannacht? Voor velen is dat geen zorg. Voor Laszlo wel. Meestal slaapt hij bij de Sleep Inn, een ‘tussenvoorziening’ voor daklozen. Soms slaapt hij ook buiten, met mooi weer kan dat wel.
Wat een leven. “Soms leuk, maar soms niet goed”. Hij ontmoet veel mensen, heeft veel contact, maar hij mist een basis. Het continu veranderen van plek heeft een impact. Hij opent weer een blik bier en kijkt nog eens rond. Ja, het park maakt hem blij. Dan is het tijd voor de portretfoto. Plots begint Laszlo in z’n fietstassen te grabbelen en haalt er een of ander Mexicaans dodenmasker uit en zet het op z’n hoofd. “Nu kun je een foto maken”. Het geeft een intrigerend beeld. Het masker geeft vertrouwen.
We zitten nog even stilletjes naast elkaar. Ondertussen is Laszlo begonnen aan z’n volgende blik vitamientjes, en z’n volgende peukje. Ik vraag me af hoe Laszlo de toekomst ziet. Wat voor ambities er nog zijn, als ze er zijn. “Ik ga zo fietsen, nog even werken, wat eten en dan slapen bij de Sleep Inn of bij de Staatsbrug”. Ik vergat even dat het woord ‘toekomst’ allerlei betekenissen en dimensies heeft. Waar ik dacht aan een jarenplan, dacht Laszlo aan vandaag. Want vandaag is zijn toekomst. En morgen is er weer een nieuwe toekomst.